1 bn. (oorspr. gevaarlijk, waarvoor men moet vrezen; thans: zeer bedenkelijk, zeer schadelijk, zeer erg; Z.-N. geducht, geweldig): schromelijke tijdingen, een schromelijk ongeluk; dat is een schromelijke onbillijkheid; op schromelijke wijze miskend; Z.-N. schromelijke leute;
2 bw. (in zeer bedenkelijke wijze; erg): zich schromelijk vervelen.