schroeide, h. geschroeid (1 zengen; van de oppervlakte haartjes enz. wegbranden; 2 uitdrogen, hevig prikkelen; 3 doen verdorren):
1 een geplukt hoen schroeien; een kledingstuk bij ongeluk schroeien aan de kachel;
2 een schroeiende warmte;
3 de zon schroeit het loof der bomen, het gras der weiden, doen verdorren.