1 bn. (schrikaanjagend; met verzwakte bet. zeer hevig, zeer bedenkelijk, zeer onaangenaam): een schrikkelijk onweer; een schrikkelijke eed; een schrikkelijke domheid; een schrikkelijke haast;
2 bw. (op zeer erge, zeer pijnlijke, zeer bedenkelijke, zeer onaangename wijze; in zeer hoge mate): hij verteert schrikkelijk veel geld, erg; het was schrikkelijk koud, ontzettend; schrikkelijk rijk.