Gepubliceerd op 11-11-2021

schranken

betekenis & definitie

schrankte, h. geschrankt (1 uit de rechte of haakse stand draaien of buigen; van de tanden ener zaag: die om beurten naar de ene en de andere zijde uitbuigen; 2 kruiselings over elkaar liggen; 3 uit de haakse stand, uit de voegen wijken, doorzakken, uitzakken; 4 vero. wijdbeens lopen; 5 Z.-N. afwisselen):

1 elke zaag moet van tijd tot tijd geschrankt worden;
2 twee schuin staande bomen, waarvan de boveneinden geschrankt zijn;
3 het kozijn schrankt; met de bijbet. van klemmen, moeilijk opengaan: wat schrankt die deur!
4 men zag hem schranken;
5 de staande rijmen schranken met de slepende;

nog gew. Z.-N.: kruisen, ontmoeten, ontwijken.

< >