Gepubliceerd op 11-11-2021

schraal

betekenis & definitie

schraler, schraalst

1 bn. (1 mager, niet vet of vlezig; 2 van gronden: niet vruchtbaar, weinig opleverend; 3 van klei of mortel: veel zand bevattend, niet vet; 4 van het weer: niet groeizaam, inz. koud en droog; 5 van voedsel: armelijk, mager, onvoldoende in hoeveelheid of voedzaamheid; 6 slecht van gehalte, v. e. vloeistof; 7 van inkomsten: niet ruim, armelijk; 8 schaars, weinig in aantal; 9 niet alg.: karig, schriel; 10 in toepassing op geestelijk gebied: armelijk, armzalig, mager):
1 een schraal, langwerpig heer; een meisje, schraal en mager als hij;
2 schrale zandgronden;
3 vette klei schraal maken door toevoeging van zand;
4 schraal weer; een schrale wind;
5 die spijs, te schraal, liet hij staan; schrale voeding;
6 haar schrale melk en botert niet;
7 de schrale leraarstractementen;
8 schraal zijn zijn volgelingen;
9 schrale Aaltje schaft daar de pot, zie s c h r a a l h a n s;
10 een schrale troost; de schrale berichten omtrent die tijd;
2 bw. (1 op armelijke wijze; 2 met geringe dichtheid; 3 op karige wijze):
1 schraal en arm er uitzien;
2 schraal bevolkt;
3 een schraal beloonde arbeid; schraal toegemeten schadeloosstellingen.

< >