Gepubliceerd op 11-11-2021

schikken

betekenis & definitie

schikte (z.), h. (z.) geschikt (1 maatregelen nemen voor; in orde brengen; 2 een botsing of tegenstelling tot oplossing brengen, doordat ieder wat toegeeft; 3 in een regelmatige of passende stand brengen, ordenen; 4 refl. zich plaatsen op een regelmatige of doelmatige manier; 5 refl. in iets berusten; 6 gelegen komen; 7 tot een oplossing komen, aflopen, [beginnen] goed (te) gaan; 8 Z.-N. gissen; 9 Z.-N. voornemens zijn);

1. het kan deze week niet geschikt worden;
2. laten wij de zaak onder ons schikken;
3. stoelen om de tafel schikken; de twijgen in een grote vaas schikken;
4. zich om de tafel schikken; hij schikte zich gemakkelijker op zijn benen en begon te lezen;
5. zich in alles kunnen schikken; zich naar elkaar schikken; ik schik mij naar uw wil;
6. de visite schikte mij volstrekt niet;
7. het schikt nogal (of: wel), de toestand of uitkomst is bevredigend; het begint nu langzamerhand te schikken;
8. ik schik, dat hij morgen komt;
9. wanneer schikt gij te vertrekken.

< >