I. v. roken (hoop hooi, hooistapel).
II. m. (vluchtig voortbrengsel, zichtbaar van brandende of smeulende stoffen, dikwijls als zinnebeeld van vluchtigheid, onbestendigheid): fig. in rook opgaan, verdwijnen; geen rook zonder vuur; onder de rook van Amsterdam, vlak bij; het vervliegt als rook, zeer snel.