m. -potten; (Keulse) pot, overspannen met een (varkens)blaas, in het midden waarvan een rietje wordt gestoken, dat vochtig gemaakt en met de hand op en neer wordt bewogen, zodat de in trilling gebrachte blaas een dof geluid voortbrengt; Z.-N. knorrepot: Vondel met Roskam en Rommelpot, als hekeldichter; de Rommelpot van ’t Hanekot, satire op de onderlinge verhouding der A’damse predikanten dier dagen.
rommelzolder
m. -s; zolder voor rommel.