Gepubliceerd op 11-11-2021

roede, roe

betekenis & definitie

v. roeden;

1. rijs, twijg; samengebonden bundel rijzen enz.; als strafwerktuig: gard, tuchtroede: de roede ontwassen zijn, niet meer onder de tucht van ouders en meesters staan, zelfstandig zijn; de roede kussen, voor de (rechtvaardige) straf danken; Z.-N. onder de roede houden, in bedwang;
2. stok of staf, inz. in samenstellingen: wichelroede, zie ald.; gesch. de rode roede, a) de roodgeverfde stok als teken van den ambtenaar met het berechten van halszaken belast of die de doodvonnissen moest ten uitvoer brengen, b) de ambtenaar zelf, of de gerechtsdienaar, die de roede droeg;
3. (metalen) staaf of stang: gordijnen aan koperen roeden;
4. als maat: peilstok, lengtemaat, vlaktemaat, inhoudsmaat: met de roede de diepte meten; de Amsterdamse roede, ruim 3,75 m, had 13 voet; de Rijnlandse roede 3,767 m, had 12 voet; de vierkante roede = de a of dam2; de roede turf;
5. staak, paal, balk: balken en roeden; molenroede, zie ald.;
6. bij verg. lit. t. staart van een komeet: een komeet met uitgespannen roede;
7. inz. Z.-N. rechterkant van een span: een paard te(r) roede leggen; verg. hengelroede, tuchtroede.

< >