Gepubliceerd op 11-11-2021

rijp

betekenis & definitie

I. m.; rijm, bevroren dauw, nevel.

II. v. -en; rups; gew.

III.

A. bn.
1. van vruchten enz.: de volle wasdom bereikt hebbende, geschikt om geoogst, geplukt te worden: rijpe appels; het koren is rijp; zie rot (III);
2. van andere zaken, van personen enz.: hun volle wasdom of ontwikkeling bereikt hebbende: een rijpe maagd, huwbaar; de zweer is rijp, op het doorbreken staand; een rijp oordeel, bezadigd;
3. van handelingen enz.: wel overwogen, niet onbekookt: met, na rijp beraad, overleg;
4. door rijpheid gekenmerkt: een man van rijpe leeftijd, van gevorderde leeftijd;
5. geschikt voor een bepaald doel: het plan is rijp ter voltrekking; je bent rijp voor Meerenberg;
B. bw.; rijpelijk, met ernst en aandacht: iets rijp overwegen;
C. zn. o.: de jongen las rijp en groen, geschikt en ongeschikt.

< >