bn., bw.; Z.-N.
1 van een boom, waarvan de houtlagen niet vast aaneengegroeid zijn: populieren in natte grond zijn gewoonlijk rietschalig;
2. vermolmd: die boom is rietschalig;
3. gevaarlijk, roekeloos: in W.-Vl. een rietschalige onderneming; een rietschalige kerel.