richtte, heeft gericht;
1. recht maken: kromgebogen geweerlopen richten; 2. in een rechte lijn komen of brengen: een troep richten, noemt men: het front in een bepaalde rechte lijn brengen; rechts richt u! zich naar iem. richten, regelen; zich naar de omstandigheden richten, schikken;
3. in een bepaalde richting stellen, plaatsen, brengen: horizontaal gericht, in horizontale richting geplaatst of zich bevindende; een stuk geschut (ook; het vuur) richten op, naar, tegen; het oog richten op, ten hemel richten; zich tot iem. richten, zich naar iem. toewenden om hem aan te spreken;
4. in een bepaalde richting doen gaan: zijn schreden richten (naar), gaan; de steven, de koers richten naar, ergens heen varen;
5. sturen, zenden: een brief aan mij richten; het woord richten tot iem., aan- of toespreken; een vraag richten aan; nog: zijn aandacht richten op, vestigen op; gericht zijn op, beogende; te gronde richten, ruïneren, naar de kelder doen gaan; gericht zijn tegen iem. of iets, vijandig staan tegenover.