Fr. provincial, Lat. provincialis
1. bn. (gewestelijk; van, eigen aan, betreffende een provincie): de Provinciale Staten, college van rechtstreeks gekozenen in elke provincie, voorzitter de Commissaris der Koningin (België: Provinciale Raad); een provinciale synode (of: concilie), vergadering der R.-K. bisschoppen ener kerkprovincie; de provinciale waterstaat, afdeling van bestuur, belast met de zorg voor en het toezicht op de wegen enz. v. e. gewest; het provinciale bestuur, nl. de Commissaris der Koningin, de Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten (België: Gouverneur, bestendige deputatie en prov. raad); een provinciaal dagblad, met inz. gewestelijk nieuws;
2. m. provincialen (iem. uit de provincie, niet uit een grote stad, dorpeling; R.-K. hoofd ener orde in een kerkprovincie).