Gepubliceerd op 11-11-2021

profeet

betekenis & definitie

m. profeten (v. Lat. profiteri, z. profeteren: in het O.

T. een door God verlicht heilig man, die aan anderen, b.v. een koning, de waarheid durft zeggen of een straf aankondigen, godsgezant; iem., die de toekomst voorspelt: voorzegger, ziener): de Elias, Elizeüs, Jesafa, Ezechiël; het O. T. telt 45 profeten en 3 profetessen, en van 16 zijn de profetieën opgetekend, zij leefden 1100-400 v. C.; zegsw. een profeet, die brood eet, wiens voorspellingen geen waarde hebben; een profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland, (Bijbel) geen man van verdienste wordt in zijn eigen land zo geëerd als in het buitenland, Matth. 13 : 57; ook: geen profeet is in zijn (eigen) land geëerd; ongeluksprofeet die rampen voorspelt (1 Kon. 22 : 18).

< >