Gepubliceerd op 11-11-2021

praten

betekenis & definitie

praatte, h. gepraat (spreken, kouten, babbelen, snappen): iem. naar de mond praten, zoals hij het gaarne hoort; iem. aan het (zien te) krijgen; praten als Brugman! hij heeft mooi praten; met hem valt niet te praten, hij is onredelijk; praten over; daar weet ik van mee te praten, daar heb ik ondervinding van; iem. iets uit het hoofd praten, zijn plan, mening doen wijzigen.

< >