I. o. pootjes (verkl. van poot): de pootjes van een mol, de pootjes van een komfoor; wat schrijft hij een pootje, slecht; zegsw. op zijn pootjes terechtkomen, goed terechtkomen, als een kat, die springt of valt van een hoogte; met hangende pootjes aankomen, evenals een opzittend hondje: nederig; iem. een pootje draaien (of: zetten), beentje lichten, ook fig.
II. o. (schertsend uit podagra gevormd: voetjicht): de man had het pootje.