1. m. Polen (inboorling van Polen), vr. een Poolse;
2. v. polen (lange overjas, ongevoerde schansloper van dikke stof met gordelband of ceintuur, misschien in verband met pool 3 ontstaan).
3. v. polen (Gr.-Lat. polus: aspunt, uiteinde der denkbeeldige aard- of hemelas; ook: streek, land bij de noord- of zuidpool): de noordpool en de zuidpool; nog: nat. de pool van een magneet, uiteinde van een magneet, waar de aantrekking zich voornamelijk openbaart.