Gepubliceerd op 11-11-2021

pols

betekenis & definitie

I. m. poloen (1 deel van de onderarm boven de handwortel; 2 stoot of slag van een slagader; polsader):

1. de dief had een paternoster om elke pols;
2. een geregelde pols; de pols van den koortslijder klopt, jaagt; de dokter voelt den patiënt de pols; fig. iem. de pols voelen, a) examineren, b) polsen.

II. m. polsen (springstok): de pols van den polsdrager is meestal een taaie sliet; zegsw. verder willen springen dan de pols reikt, meer willen, dan men (financieel) kan.

< >