m. poedels, poedeltje (1 kroesharige hond; 2 misworp, misschot):
1. een poedel leert gemakkelijk kunstjes;
2. hij maakte twee keren achter elkaar een poedel, worp, waarbij de bal van de plank gaat.
Opm. in bet. 2 soms uitgespr. poedèl; verg. bok = fout, zwijn = bof.