Gepubliceerd op 11-11-2021

pleizier, plezier

betekenis & definitie

o. -en (Fr. plaisir v. Lat. placere = behagen: een gevoel van welbehagen of welgevallen, veroorzaakt door iets, dat men aangenaam vindt of waarin men genoegen schept: vermaak; genoegen): pleizier hebben in iem. of iets, er welgevallen in hebben, er behagen in scheppen; met a) met welgevallen, genoegen, vreugde, b) als beleefdheidsformule: met genoegen, gaarne, c) gmz. met gemak b.v. ik haal hem in met pleizier; pleizier van iets hebben, er genoegen van hebben; voor zijn pleizier reizen, tot zijn vermaak; pleizier doen, a) iem. aangenaam zijn, genoegen doen b.v. dat doet mij pleizier, b) iem. iets aangenaams aandoen, hem een genoegen bereiden b.v. je doet me daarmee veel pleizier; iem. het pleizier doen, hem ter wille zijn, een dienst bewijzen; pleizier hebben (of: er pleizier in hebben) iets te doen, iets gaarne doen; pleizier in iets vinden; uit pleizier, omdat men er genoegen in vindt; voor (of: om) zijn pleizier, uit liefhebberij, omdat men er lust in heeft; voor iems. pleizier, ten pleiziere van iem., om hem genoegen te doen; de dag was aan pleizier gewijd, vermaak; pleizier maken, pleizier hebben, pret; zijn pleizier wel opkunnen, verdriet hebben; voor zijn pleizier uit zijn, a) om zich te vermaken, b) ir. verdriet hebben van of bij iets; (ik wens je) veel pleizier! het is een pleizier (om te zien), een waar genoegen, een lust voor de ogen; iem. een pleizier gunnen, dikwijls ir.; een pleiziertje, een genoegen, een pretje; dat is ook geen pleiziertje, iets dat niet prettig is.

< >