1. v. pleisters, pleistertje (bijvorm van plaaster; uitwendig heelmiddel om op een wonde te leggen, nl. taaie, kleverige, geneeskrachtige zelfstandigheid op linnen, taf enz. gestreken, ook: hechtpleister): een pleister op de wond, fig. een verzachting, vergoeding;
2. o. (1 specie, waarmee gepleisterd wordt inz. mengsel van kalk of leem met zand, gips, cement enz., 2 gips, in verschillende vorm o. a. gebrand gips, gipsbrij om mee te gieten):
1. het pleister valt van de muren;
2. watervrij gips wordt gebrand gips of pleister genoemd, een beeld van pleister; iets in pleister gieten, afvormen enz., er een pleisteren afgietsel van maken.