o. plantsoenen, plantsoentje (Fr. plancon = stek, loot: 1 verzameln. zonder mv.: jonge bomen en heesters, om bossen, wegen enz. mede te beplanten; ook: geplant jeugdig gewas, aanplant van jonge bomen; 2 met bomen en heesters beplant terrein; inz. beplanting binnen een stad of dorp ingericht voor openbare wandelplaats):
1. de aankweek van jong plantsoen; het plantsoen behoeft aanbinding;
2. een plantsoen aanleggen; ze zaten in het plantsoen.