Fr. périodique, Gr.-Lat. periodicus
1 bn. (op geregelde tijden terugkerend, op bepaalde tijden verschijnend): periodieke geschriften, dag-, week-, maandbladen; periodieke winden, geregeld op gezette tijden waaiende; periodieke traktementsverhoging, op vastgestelde tijdstippen; periodieke verkiezingen, b.v. om de 4 jaar;
2 bw. (bij perioden, na verloop van een bepaalde tijd): periodiek aftredende leden;
3 v. periodieken (periodiek geschrift): een tafel, bedekt met periodieken.