o. pansers, pansertje (Duits [oorspr. buikbedekker; pans = pens]: 1 [borst]kuras, harnas, maliënkolder; 2 ijzeren, steden bekleedsel inz. van de schepen):
1. een ondoordringbaar panser bedekt het lijf;
2. een schip van een stalen panser voorzien; het panser van de onderzeese kabels.