I. opperde, h. geopperd (aandragen van stenen, kalk enz. bij ‘t metselen), hij is nu aan ‘t opperen, werkt als opperman.
II. opperde, h. geopperd (1 het hooi aan oppers of roken zetten; 2 voor de dag brengen, te berde brengen, spreken over iets, in ‘t midden brengen):
1. opperen komt in deze bet. vooral in Zuid-Nederl. voor;
2. een bezwaar een plan opperen, een bedenking opperen.