haalde op, h. opgehaald (1 omhoog halen; 2 inzamelen; 3 opfrissen, verbeteren; 4 in herinnering brengen; weer over spreken):
1. een brug ophalen, de zeilen ophalen; een gordijn optrekken; de schouders ophalen, te kennen geven, dat men a) iets niet weet of negeert, b) er niets aan kon doen; zie hart, neus; Z.-N. een fles wijn;
2. gelden, giften ophalen;
3. een kleur ophalen, beter doen uitkomen; hij heeft (het) aardig opgehaald, zijn toestand verbeterd;
4. een quaestie ophalen, herinneren aan; oude herinneringen ophalen, doen herleven.