draaide op, h. opgedraaid (1 draaiende omhoog brengen; 2 draaiende opwinden):
1. de pianokruk opdraaien; een lamp opdraaien, de pit v. e. petroleumlamp;
2. een horloge opdraaien, een snaar opdraaien; nog: zegsw. iem. voor iets laten opdraaien, a) het hem laten betalen, b) hem de verantwoording laten dragen; dan moet ik er voor opdraaien, a) betalen, b) het verantwoorden; nog: Z.-N. iem. iets opdraaien, wijsmaken, beetnemen.