I. bn., bw. (1 op het begin betrekking hebbende; het eerste in een opeenvolgende reeks; 2 niet vertaald, niet nagevolgd; authentiek; 3 geen anderen navolgend, zelfstandig; 4 herkomstig):
1. de oorspronkelijke betekenis; het woord slecht bet. oorspronkelijk effen;
2. een oorspronkelijke roman; de oorspronkelijke tekst der Evangeliën;
3. een oorspronkelijke dichter; wat hij deed, hij was oorspronkelijk;
4. de dahlia is oorspronkelijk uit Mexico;
II. oorspronkelijke, o.: ik las het boek in het oorspronkelijk, niet vertaald.