oordeelde, h. geoordeeld (1 vonnissen, rechtspreken; 2 door redenering tot een gevolgtrekking komen; 3 keuren, achten, van mening zijn):
1. de rechters zullen oordelen naar recht en wet;
2. te oordelen naar; over iets kunnen oordelen;
3. ik oordeel de gelegenheid geschikt.