o. oordelen (1 mening, gevoelen; goed- of afkeurende uitspraak; 2 rechtspraak Gods over den afgestorvene; 3 vermogen om te oordelen: verstand):
1. zijn oordeel te kennen geven, uitspreken, opschorten; volgens, naar mijn oordeel; ik ben van oordeel dat; dat laat ik aan uw oordeel over; dit is zijn z. Paris;
2. het bijzonder oordeel, het laatste oordeel; zegsw. mei een hoed ten oordeel komen, scherts, steeds dragen, er niet van kunnen scheiden; een leven als een oordeel, groot;
3. een vlug, zuiver oordeel; gebrek aan oordeel; een helder oordeel; oordeel des onderscheids.