ontviel, i. ontvallen (door vallen uit iems. bereik raken, ontglippen; verloren gaan voor): het wapen is hem ontvallen; fig. de moed ontviel hem, ontzonk; dat woord is mij ontvallen, bij vergissing, ondoordacht gezegd; wie veel kalt, veel ontvalt; zijn vrouw ontviel hem vroeg, stierf.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk