Gepubliceerd op 11-11-2021

ongelijk

betekenis & definitie

1 bn., bw. (niet gelijk, verschillend; Z.-N. van verschillend geslacht): een geraas, niet ongelijk aan dat van een verre donder; meetk. tegenover ongelijke zijden staan in de driehoek ongelijke hoeken; de weg was zeer ongelijk, oneffen; een ongelijke strijd; een ongelijk huwelijk; de pols sloeg zeer ongelijk; Z.-N. ongelijke personen;

2 o. (onbillijkheid; onrecht; niet gelijk): gij allen hebt ongelijk, zijt niet in uw recht; iem. in het ongelijk stellen; procederen op kosten van ongelijk, d. i. die het proces verliest, moet de kosten betalen; iem. ongelijk aandoen, onrecht, Hand. 7 : 26; ik kan hem geen ongelijk geven; ongelijk bekennen; ongelijk krijgen.

< >