1. v. nullen, nulletje (het cijfer 0; nulpunt; niets): schrijf een nul; twee graden onder nul; zegsw. hij is een echte nul, een onbeduidend mens; hij heeft nul op het rekest gekregen, een weigerend antwoord, een wijzing-van-de-hand; zie ook cijfer;
2. bn. (nietig, waardeloos): dat is van nul en gener waarde, eig., dat is nul en van gener waarde, waardeloos.