o. -stukken;
1. het bit in de mond v. e. paard: een ijzeren mondstuk;
2. deel v. e. pijp, dat men tussen de lippen houdt: een pijp met barnstenen mondstuk;
3. bij een blaasinstrument: het gedeelte, waaraan men de lippen zet: een fluit met zilveren mondstuk.