I. m. -en; lang, rolrond, opgaand hout, paal, op zeilschepen, en waaraan de raas bevestigd zijn, (ook op stoomschepen); mastboom, pijnboom; een schip heeft één, twee of drie masten; de grote mast, fokkemast, bezaansmast; zegsw. er dienen geen twee grote masten op één schip, er moet maar één man zijn, die gebiedt; zie, hoe gij de mast opkrijgt, hoe gij de zaak klaarspeelt; voor de mast zitten, zijn eten niet opkrijgen; zie bezem.
II. m.; (varkens)hoeder.
III. m. (Fr. la masse); Z.-N. af te houden deel der soldij voor kleding enz.