Gepubliceerd op 11-11-2021

machtig

betekenis & definitie

I. bn.:

1. in zijn macht hebbende; in staat tot; kunnende beschikken over: hij is de kunst van voordragen nog niet machtig; ik kan dat portret niet machtig worden;
2. veel macht of gezag hebbende: een machtig vorst; Gods machtige arm;
3. talrijk, in grote menigte: een machtig leger, een machtig volk;
4. erg krachtig, zwaar: een machtig middel; die wijn, die soep is mij te machtig; dat is mij te machtig, a) te sterk, te duur enz., b) dat kan ik niet langer aanzien (zonder in te grijpen, in tranen uit te barsten enz.);

II. bw.; uitermate, zeer: dat doet mij machtig veel plezier.

< >