Gepubliceerd op 11-11-2021

lusten

betekenis & definitie

lustte, heeft gelust:

1. onpers. ww. zie voorb.: het lust mij (om) te, ik heb trek, ben geneigd; hij doet, wat hem lust;
2. ietwat vero.: begeerlijk zijn, lokken: mij lust een kopje thee;
3. lust, trek, zin hebben in; verlangen: vlees, zoveel als zij lustten; zegsw. lust je nog boontjes (of: peultjes), heb je nog wat te zeggen; iem. lusten, niet bang voor hem zijn, lust hebben om met hem te vechten (plat);
4. behagen scheppen in, genoegen, schik hebben in, houden van: doe nu niet, of je geen pralines lust; wie zou dat geld niet lusten? zegsw. er van lusten, er van langs krijgen (ir. er pleizier van hebben); gew. ’m lusten, aan de drank zijn.

< >