I. likte, h. gelikt (1 met de tong over iets heen en weer gaan; 2 iets tot zich nemen door er met de tong overheen te gaan; 3 op walglijke manier vleien):
1. de hond likte mijn hand; likken aan de suiker; zich de vingers, de lippen likken, als teken, dat iets goed smaakt; fig. de vlammen likten de goot, langs spelen; zie ook smeer;
2. de hond likte het bloed; 3 zijn vrienden likken; zie lekken II.
II. likte, h. gelikt (schoenm. leer gladmaken of glanzen met likhout of liksteen; van metaal: polijsten): fig. verzen likken, overdreven zorg aan kleinigheden besteden; een gelikte schilderij.