Gepubliceerd op 11-11-2021

lief

betekenis & definitie

I. bn.; liever, liefst (1 bemind, geliefd, dierbaar; dikwijls zeer verzwakt; 2 waard, best, als vriendelijke wijze om over of tot iem. te spreken; 3 waaraan men gehecht is, dierbaar; 4 gewenst, begeerd; waarop men prijs stelt; in verzwakte bet. aangenaam, welkom; 5 vriendelijk en goed van karakter; 6 hartelijk, voorkomend, aardig, bij een bepaalde gelegenheid; 7 prettig, sympathiek, bevallig, mooi, inz. in sentimentele gevoelige taal):

1. mijn lieve man en kinderen; Onze lieve Moeder de H. Kerk; zegsw. daar helpt geen lieve vader of moeder aan, d. i. geen uitroep lieve vader, daar is niets aan te veranderen; Onze-lieve-Vrouw, a) de H. Maagd Maria, b) een beeld of voorstelling van Maria, c) een kerk haar gewijd;
2. lieve mensen, denkt daar wel eens ernstig over; lieve broer; lieve tijd, als uitroep;
3. mijn eigen lief begrafenisgeldje; iets om een lief ding willen;
4. zijn liefste wens; om de lieve vredes wil; haar vrijheid was haar lief; iets voor lief nemen, zich er mee tevreden stellen;
5. een aardige, lieve familie; ir. een lief jongetje;
6. hij was echt lief tegen zijn moeder;
7. het spelen van krijgertje, een lief spel, mevrouw; een lief gezichtje; ook ir. dat was een lief huishouden; nog met ww. verbonden: iem. lief krijgen enz.; als aanspreking achter het zn.: kindlief, vaderlief; nog: Z.-N. lieve kinderen, voorgetrokken.

II. m. en v. (1 een geliefd persoon inz. als vocatief; 2 in de overtreffende trap: een bij uitstek geliefd persoon, inz. als vocatief):

1. klaag niet lieve; verkl.: lieveke, o. inz. in Z.-N.;
2. dat is mijnheer Bruis, liefste.

III. o. (datgene, wat lief is, inz. in de genit. of in de superlatief): ze had iets liefs over zich; het liefste, dat de mens heeft; nog: het lief en leed des levens; in lief en leed, voor- en tegenspoed; de ridder en zijn lief, geliefde;

IV. bw.; liever, liefst (1 op vriendelijke wijze; 2 bekoorlijk, bevallig, aardig, dikwijls ir.; 3 gaarne inz. met al zo, net zo):

1. lief tegen iem. doen;
2. ze wonen er lief; lief gelegen;
3. het net zo lief niet doen; dat is mij (nog) wel zo lief, bij voorkeur, liever.

< >