Gepubliceerd op 11-11-2021

leggen

betekenis & definitie

legde (lei of leide), h. gelegd (geleid) (factitief van liggen: doen liggen): een kind te bed leggen, een hond aan de ketting leggen; een pleister op de wonde leggen; hoepels om een vat leggen; bij uitbr. de vogels leggen eieren; bezetting in een stad leggen; iem. leggen, (worstelen) op de grond doen liggen, zodat hij met beide schouders de grond aanraakt; zegsw. iem. de kaart leggen, waarzeggen uit de kaarten; de zweep over de paarden leggen, ze aanzwepen; bekwaamheid aan de(n) dag leggen, tonen; de hand aan iets leggen, er mee beginnen; zie as, hand, hoofd, laag II, schoot, weg I; refl. zich te slapen leggen.

< >