kroonde, heeft gekroond;
1. opzetten, tooien met een kroon; de vorstelijke (of: keizerlijke) waardigheid verlenen: een koning kronen; tot keizer kronen; de gekroonde hoofden, de vorsten;
2. bekronen: de ereprijs toekennen: den overwinnaar kronen; zegsw. het einde zal het werk kronen, de voltooiing is de grootste lof.