krabde, heeft gekrabd;
1. met de poten of met de nagels krauwen: de poes zal u krabben; foei, wat zit je op je hoofd te krabben; zegsw. zich achter de oren krabben, in verlegenheid zitten;
2. met korte streken schaatsenrijden; zie klauwen: jonge schaatsenrijders krabben nog maar wat.