v., in bet. 1 kramen, kraampje;
1. (linnen of houten) winkeltent, kermistent: de markt staat vol kramen; zegsw. dat komt in mijn kraam wel of niet te pas, daar kan ik al of niet mijn voordeel mee doen, dat schikt me wel of niet;
2. eig. bed met een tent: bevalling: zegsw. in de kraam komen, bevallen.