o. -s;
1. een kleine koop in bet. 2: twee koopjes kopen;
2. al, wat niet duur is: daar heb je een koopje aan; het is een koopje; zij is altijd op koopjes uit; zegsw. we reizen op een koopje, zo goedkoop mogelijk; nog: zegsw. iem. een koopje leveren, bezorgen, hem er in laten lopen.