I. m. kollen (hamerslag tegen de kop van een te slachten rund); zie dollen; etymologisch verwant met kol II;
II. v. kollen (kleine witte plek, bles aan het voorhoofd van een donkerharig paard; ook gew.: korenroos, klaproos);
III. v. kollen (heks); van de (Noordse) kol bezeten zijn, behekst zijn; kolrijdster, heks;
IV. v. kollen (groot sleepnet).