Gepubliceerd op 11-11-2021

koken

betekenis & definitie

kookte, h. gekookt (1 van vloeistoffen: door verhitting in een bepaalde toestand komen, waarbij meestal dampbellen aan de oppervlakte bersten; 2 door verhitting in zulk een toestand brengen; 3 spijzen in kokend water bereiden; 4 spijzen bereiden; 5 in beweging zijn als een kokende vloeistof; 6 [door hartstocht, toorn] hevig opgewonden zijn);

1. het water kookt; kokende olie;
2. water, olie koken;
3. soep koken, aardappelen koken, eieren koken;
4. een meid, uitstekend kunnende koken;
5. de golven koken; de kokende zee; 6. mijn bloed kookte; hij begon inwendig te koken; nog: (mijnwezen) dicht maken van de naden in ijzer, metaal.

< >