Gepubliceerd op 11-11-2021

kok

betekenis & definitie

m. -s (1 man, ervaren in het bereiden van spijzen; 2 iem., die spijzen bereidt en aan huis bezorgt);

1. de kok van een hotel, een scheepskok; spreekw. Het zijn niet allen koks, die lange messen dragen, allen zijn niet, wat ze schijnen, uiterlijk vertoon bewijst iems. geschiktheid niet; zie brij, honger;
2. Pieter kreeg van den kok dagelijks vijf borden eten.

< >