knipte, h. geknipt (1 met een schaar af- en doorsnijden; 2 met de schaar de vereiste vorm geven; 3 met een knip raken of doen wegvliegen; 4 in een knip vangen; fig.
vatten, vangen; 5 van de ogen: snel achter elkaar openen of dichtdoen):
1. de nagels knippen; coupons knippen; zijn (of: het) haar kort (laten) knippen; zich laten knippen, het haar laten snijden;
2. een hemd knippen; fig. die betrekking is voor u (als) geknipt;
3. iem. tegen de neus knippen; pluisjes van de mouw knippen;
4. de dief is geknipt;
5. met de ogen knippen.