Gepubliceerd op 11-11-2021

kloppen

betekenis & definitie

klopte, h. geklopt (1 met korte slagen achter elkaar slaan; tikken; 2 ranselen; slaag geven; overwinnen; 3 overeenkomen):

1. een vloerkleed uitslaan; wie klopt daar aan (of: op) de deur? tikt; binnen zonder kloppen! klop mij om 5 uur, wakker maken; uw pols klopt te snel, slaat; geld uit de zak geld doen geven;
2. ze hebben den vijand geklopt, overwonnen, gmz.;
3. dat klopt; die cijfers kloppen; de rekeningen kloppen met het boek, sluiten; nog: wacht kloppen, wachtdienst verrichten.

< >