Gepubliceerd op 11-11-2021

klimmen

betekenis & definitie

I. klom, h. en i. geklommen (1 met handen en voeten zich vastklemmende, zich omhoogwerken; opklauteren; 2 [met moeite] langs een helling naar boven gaan; 3 fig. opstijgen, hoger worden; toenemen):

1. in een boom klimmen, in de mast klimmen; op een stoel klimmen;
2. langs een steil pad naar boven klimmen; trappen klimmen;
3. fig. met de stem klimmen, telkens hoger zingen; mijn jaren klimmen, ik word oud; een kinderlijk gebed klimt ten hemel, stijgt op; met klimmende aandacht; nog: klimmende planten, d. i. klimplanten; wapenk. een klimmende leeuw, op de achterpoten zich opheffend;

II. zn., o.: bij het klimmen der jaren.

< >